Mooier dan na een nacht vol vorst kan de ochtend niet beginnen. Zacht licht strijkt over de bevroren takken en de met rijp afgezette, uitgebloeide, bloemen. Takken lijken rechtopstaande haren van ijs. Kippenvel!! Lange schaduwen van bomen liggen als een streepjescode over het witte gras. Snel naar buiten: heerlijk die kou!
Tot nu toe laat de winter het hartgrondig afweten. Sneeuwklokjes hebben hun nek al ver boven de grond gestoken maar kijken nog niet rond. De kamperfoelie, meegenomen uit het bos van Schiermonnikoog, heeft, net als de vlier, al nieuwe blaadjes. De bloemen van de winterakoniet laten hun koppie hangen maar zullen zich met wat zon snel openen.
De meeste tuinliefhebbers zoeken de warmte van de kamer nog eens op. Even verlost van de groeikracht van de tuin. Meer dan ooit ben ik buiten te vinden. Hoeveel groter is nu het feest van de verwondering. In een kleurloze omgeving oplopen tegen het eerste blauwbloeiende longkruid dat geleidelijk paars zal verkleuren. Enkele helleborissen staan volop te bloeien. Net als de mahoniestruik. Winterjasmijn versiert de muur van het huis met overal dwarrelende gele bloempjes. Een glimlach in de treurende menigte.
De straffe wind van de afgelopen dagen heeft overal dode takken uit de bomen geschud. Opgeruimd moeten ze worden maar liever ga ik snoeien. Het skelet van de tuin geeft goed zicht op wat er dient te gebeuren. Eerst het knotten van de knotwilgen, dan de bandwilg flink intomen. Een roodborstje met prachtige kraaloogjes verliest mij geen moment uit het vizier. Hij weet dat waar ik bezig ben de grond omgewoeld wordt en het eten voor het oppikken ligt. Op minder dan een meter volgt hij mij: vriendschap zonder woorden.
Soms stop ik met zagen om het zweet te wissen en kijk om mij heen. Vijf puttertjes lijken heel misplaatst in de kale bomen. Met hun gele en rode kleuren zijn het veeleer uit een volière ontsnapte tropische vogeltjes. Meer dan twintig groene sijsjes bespringen de elzenproppen en werken de grote groep struiken systematisch af. Als de sijsjes verdwenen zijn hoor ik ze al van verre aankomen: de staartmezen! Nu wordt het tijd voor mijn verrekijker! Ze zijn zo mooi en ik mag heel dichtbij komen. Ze buitelen en hangen ondersteboven aan de takken. Ze maken er een circusoptreden van. Kijk, daar hoef ik mooi de tuin niet voor uit.
Daar is Reijer. Reijer wordt later hovenier en tot die tijd steekt hij eens in de twee weken een handje bij. We klimmen in de meidoorns die uit de enorme buxushaag steken. Een gevecht om bij het snoeien van de nieuwe takken al te heftige doornen te ontlopen. Dat lukt me niet en heb een flinke snee in mijn neus. Ik hoor de opmerkingen al. Als de lastige klus geklaard is blijven er gebalde vuisten aan de uiteinden van de takken over. Prachtig. De natuur die haar vuisten balt tegen de dwaze plannen om steeds meer landschappelijke groen te offeren aan torenflats. Ik hoop dat de politiek zal kiezen voor het weinige groen dat ons rest. De meidoorn haar vuisten laat.